2013 orgelconcert 20 sept 2013

Orgelconcert in Langdorp – 20 september 2013 
Inleiding
Het uitgebreide pallet aan klankkleuren van dit Langdorpse Robustelly-orgel werkt aanstekelijk. Het orgel leent zich uitermate tot pittige klaviermuziek uit de 17e en vroege 18e eeuw.
Dit compact en tegelijkertijd toch veelzijdig instrument kan de verschillende compositiestijlen uit die tijd evenzeer perfect aan: sonates, concerti, suites.
Het zijn vaak kleinere, kortere werken, maar daarom niet minder interessant of uitdagend om te spelen. Om de klankrijkdom van dit Robustelly-pareltje ten volle te benutten, heb ik gekozen voor een bloemlezing uit de Italiaanse, Franse, Spaanse, Engelse en Duitse barokke orgelliteratuur.
De werken van componisten als Galuppi, Händel en de Solá komen hier helemaal tot hun recht.    
Programma 
Preludium, Fuge und Postludium in g-moll (Georg Böhm)
Sonate in d (Baldassare Galuppi)
Suite du deuxième ton in g (Jean-Adam Guilain)
An Wasserflüssen Babylon, BWV 653 (Johann Sebastian Bach)
Tiento de medio registro de mano derecha (Andrés de Solá)
Sonate in C, K. 159 (L. 104) "La Caccia” (Domenico Scarlatti)
Liebster Jesu, wer sind hier, BWV 731 (Johann Sebastian Bach)
Concerto in F, opus 4 nr. 5  HWV 293 (Georg Friedrich Händel)  
Emmanuel Van Kerckhoven (°1975)
begon met orgelspelen op vijfjarige leeftijd.
Hij studeerde met grootste onderscheiding af aan Codarts, Hogeschool voor de kunsten in Rotterdam met als hoofdvak ‘orgel en kerkmuziek’ bij Aart Bergwerff, Ben van Oosten en Bernard Winsemius (orgel), Folkert Grondsma (improvisatie) en Arie Hoek (koordirectie, liturgie en hymnologie).
Naast zijn studie volgde hij diverse masterclasses, onder andere bij Ben van Oosten, Peter Planyavski, Jean Boyer, Bram Beekman en Daan Manneke.
Als organist is hij verbonden aan meerdere kerken, waaronder de Sint-Norbertuskerk in Antwerpen.
Hij ligt mee aan de basis van het Muziekcentrum Zurenborg en nam het initiatief van de Bachcantatediensten in diezelfde kerk.
Daartoe richtte hij in 2011 Het Antwerps Barokorkest op.
Vanwege zijn speciale interesse voor orgelbouw is hij tevens als adviseur betrokken bij verschillende restauratieprojecten van historische orgels.
Verder is hij actief als continuospeler en begeleider, en concerteert hij regelmatig in binnen- en buitenland. 
  
Preludium, Fuge und Postludium in g-moll (Georg Böhm, Hohenkirchen 1661 – Lündeburg 1733)
Hij behoort tot de drie grote B’s: Buxtehude, Bach en Böhm. Al lift hij eigenlijk vooral mee op de bekendheid van zijn leerling J.S. Bach, zijn orgeloeuvre is wel degelijk de moeite waard. Zijn muziek is een klassiek voorbeeld van de Duitse hoogbarok.
Van Georg Böhm zelf is op zich weinig bekend. Hij studeert in Gotha en Jena, krijgt mogelijk les van Pachelbel en vestigt zich rond zijn 30e in Hamburg.
In 1698 wordt hij aangesteld als organist van de Johanniskirche in Lüneburg waar hij twee jaar later de vijftienjarige Johann Sebastian Bach als leerling krijgt.
In de twee jaar dat Bach bij hem studeert, fungeert hij niet alleen als leraar, maar ook als een soort vaderfiguur. Hoe dan ook, zijn muziek en artistieke persoonlijkheid hadden een grote invloed op de jonge Bach. Deze laatste bestempelde hem immers als ‘de grootste virtuoos die hij ooit had ontmoet’.
Binnen het oeuvre van Böhm is vooral het Preludium, fuga en postludium in g interessant. Het werk werd in 1837 terug ontdekt en door Schumann omschreven als ‘eine gespenstige Kaprice’ (een spookachtige gril). 
 
Sonate in d (Baldassare Galuppi, Burano 1706 – Venetië 1785)- Andante- Allegro- Largo- Allegro e spirituoso
Met maar liefst 112 exemplaren staat de Italiaan Baldassare Galuppi, bijgenaamd Il Buranello, hoofdzakelijk bekend als één van de meest productieve operacomponisten. Zijn opera’s zijn voor die tijd erg vernieuwend: hij gebruikt de muziek als een onderdeel van het drama, in plaats van als een decoratief middel om het geheel te kleuren. De karakters of situaties licht hij uit door het kiezen van de juiste stem of stijl. Toch beperkt hij zich niet tot opera en schrijft hij ook verschillende oratoria, kamermuziek, drie fluitconcerten en religieuze muziek. Galuppi wordt evenzeer bewonderd voor zijn klavierwerken. Want ook hier is zijn muziek innovatief. De aandacht wordt vrijwel geheel getrokken op de beweging van de melodielijn. De polyfone weefsels en onregelmatige fraseringen uit de barok doet hij verdwijnen. In plaats daarvan komen korte, ritmisch scherp gedefinieerde melodieën en dunne begeleidingen samen in een eenvoudige structuur, frasering en harmonie. Alles is gericht op elegantie, natuurlijkheid en ongecompliceerde bevattelijkheid.  
 
Suite du deuxième ton in g (Jean-Adam Guilain, ca. 1680 – na 1739)
- Prélude- Tierce en taille- Duo- Basse de trompette- Trio de flûtes- Dialogue- Petit plein jeu Over de componist Jean-Adam Guilain is bijzonder weinig geweten. Hij is een Duitser en verhuist om onbekende reden rond 1702 naar Frankrijk waar hij zijn oorspronkelijke naam, Johann Adam Wilhelm Freinsberg, verfranst. Als organist en klavecinist is hij begin achttiende eeuw actief in Parijs en studeert hij bijna zeker bij Louis Marchand, een bekend orgeldocent in die tijd. Dit verklaart de typische Franse barokstijl in de werken van Guilain.  In de Franse katholieke missen neemt het orgel een belangrijke plaats in en vormt improvisatie op de koorzang vooraan in de kerk een wezenlijk onderdeel. Hiervan zijn slechts weinig voorbeelden bewaard gebleven, net omwille van het improvisatorische. ‘Pièces d’orgue pour le Magnificat sur les huit tons différents de l’église’, een bundel met suites die Guilain publiceert in 1706, is er één van. Elke suite, geschreven in de verschillende kerktoonsoorten, omvat 7 korte bewegingen en is bedoeld om in afwisseling met de in het Gregoriaans gezongen verzen van het Magnificat te worden gespeeld. De aanduidingen zijn evenzeer typerend: ze dragen als titel of het aantal stemmen (duo, trio, dialogue) of een registratie (tierce en taille, basse de trompette). De Gregoriaanse melodieën gebruikt Guillain verder niet; de stukken passen alleen qua toonsoort bij de verzen. Een opvallend kenmerk in zijn werken is wat niet is opgeschreven: stijl, versieringen, ritmische vrijheid geven zijn repertoire een onvervalste elegantie en zwierigheid. 
 
An Wasserflüssen Babylon, BWV 653 (Johann Sebastian Bach, Eisenach 1685 – Leipzig 1750)
An Wasserflüssen Babylon is één van de 18 Leipziger Koralen of Choräle von verschiedener Art, een verzameling van door Bach gecomponeerde koralen aan het begin van de jaren 1700. Het grootschalige werk is een muzikale vertaling van psalm 137 en vertelt het verhaal van de Joden in ballingschap volgend op de Babylonische overwinning op Jerusalem. De eerste regels van de psalm zijn bekend. Ze beschrijven de droefheid van de Israëlieten wanneer ze tot de Heer zingen in een vreemd land. De in die tijd erg geliefde melodie ligt aan de basis van een lange rij orgelstukken. Eén van de bekendste daarvan is de koraalfantasie van Johann Adam Reincken. De jonge Bach bezoekt hem in 1701 en is diep onder de indruk van het Reinckens improvisaties op dit werk. Later keert Bach nog een keer terug naar Hamburg en speelt er twee uur lang op het orgel in de Sint-Catharinakerk. Hierover bestaat een (twijfelachtige) anekdote. Na een improvisatie als eerbetoon aan Reinckens An Wasserflüssen Babylon, complimenteert deze laatste Bach met de woorden: ik dacht dat deze kunst was gestorven, maar ik zie dat ze in jou nog leeft. 
 
Tiento de medio registro de mano derecha (Andrés de Solá, Tudela 1634 – Zaragoza 1696)
Andrés de Solá is een minder bekende Spaanse componist en organist uit de 17e eeuw. In 1652, wanneer hij bij zijn oom verblijft in Zaragoza, wordt hij verantwoordelijk voor de stemming en het onderhoud van het orgel in de La Seo-kathedraal. En ook al is hij in 1644 tot priester gewijd, de invloed van zijn oom zorgt ervoor dat hij wordt aangesteld tot tweede organist en later zelfs tot hoofdorganist. In 1687 wordt hij koorleider, maar hij keert na vier jaar terug naar zijn positie als organist na hevige protesten van de zangers die maar niet vertrouwd geraken met zijn vervangers op het orgel. De Solá sterft in 1696 tijdens het spelen van de mis van Stille Zaterdag, zijn hoofd rustend op het klavier.  Tiento komt van het Spaanse woord tentar, wat zoveel betekent als aanraken, verleiden. Het is een muzikaal genre, vergelijkbaar met de Fantasie (uit Duitsland of Engeland) of de Ricerare (uit Italië) en werd aanvankelijk gebruikt voor verschillende instrumenten. Tegen het einde van de 16e eeuw kwam het enkel nog voor als muzikale vorm voor klavierinstrumenten, meer specifiek voor orgel. De evolutie van het genre is grotendeels bepaald door de ontwikkeling van de Spaanse orgels. Een Tiento kan uiterst divers zijn; er zijn slechts richtlijnen, geen strakke vorm of structuur zoals bij een fuga of rondo. De tiento de medio registro verwijst naar het gebruik van gesplitste klavieren. Het manuaal is hier opgesplitst in twee registers tot halfweg het klavier, in tegenstelling tot een register dat het volledige klavier omvat. Dit laat de speler toe om verschillende klanken te gebruiken op hetzelfde klavier.  
 
Sonate in C, K. 159 (L. 104) "La Caccia” (Domenico Scarlatti, Napels 1685 – Madrid 1757)
Giuseppe Domenico Scarlatti werd een paar maanden na twee andere grootmeesters geboren, Händel en J.S. Bach. Hoewel deze twee laatste duidelijke vertegenwoordigers zijn van de Hoge Barok, zijn de werken van Scarlatti de eerste betekenisvolle voorbeelden van een nieuwe compositiestijl die later tot volle ontplooiing komt in het classicisme bij Haydn en Mozart. Voor hem gelden niet de benauwende grenzen van angstige regels, maar het oor als enige maatstaf. Scarlatti schrijft een behoorlijk aantal opera’s en andere vocale werken, in navolging van zijn vader Alessandro. Maar hij verwerft zijn bekendheid vooral met zijn solo-werken voor klavier. Geen ander componist schrijft zoveel sonates: 555 stuks. De werken bestaan uit twee korte delen die herhaald worden en vergen uitersten op vlak van virtuositeit, expressiviteit en techniek: snelle, herhaalde noten, sprongen, trillers en ingewikkeld handpositiespel. Sonate in C is een sprankelende compositie die de charmante stijl van Scarlatti uitstekend vertaalt.  
 
Liebster Jesu, wer sind hier, BWV 731 (Johann Sebastian Bach, Eisenach 1685 – Leipzig 1750)
BWV 731 is een korte, serene koraalprelude, gebaseerd op een tekst van Tobias Clausnitzer (1663). In het gebed wordt gevraagd om verlichting alvorens het evangelie wordt gelezen. Johann Rudolph Ahle (1625 – 1673) zet de tekst op muziek en publiceert in 1664 de bundel Neue geistliche auf die Sonntage durchs ganze Jahr gerichtete Andachten met daarin de ‘gewijde aria’ Liebster Jesu, wer sind hier. Ahle is een Duits componist, theorist, dichter en vanaf 1654 ook organist in de protestantse kerk van Müllhausen. Sedert die tijd is hij ook gemeenteraadslid en kort voor zijn dood wordt hij zelfs tot burgemeester van de stad verkozen. Bij zijn overlijden volgt zijn zoon Johann Georg hem op in de Sint-Blasiuskerk, totdat in 1707 Johann Sebastian Bach de taak van organist overneemt. Het is wellicht daar dat hij de aria ontdekt en herwerkt tot dit ontroerend koraal.  
 
Concerto in F, opus 4 nr. 5  HWV 293 (Georg Friedrich Händel, Halle 1685 – Londen 1759)
- Larghetto- Allegro- Alla siciliano (in d)- Presto Was het soloconcert voor viool een schepping van Torelli en het klavecimbelconcert een vinding van Johann Sebastian Bach, het orgelconcert is een geesteskind van Händel. Hij schreef en speelde ze zelf met grote vaardigheid als intermezzi bij zijn oratoria. Zijn leven lang was hij erom geroemd en geliefd. De publicatie van de eerste orgelconcerti in 1738 onder het opusnummer 4 kent een groot succes. We kunnen veronderstellen dat ze op verschillende plaatsen en veelvuldig werden uitgevoerd: in kleine concertzalen, tijdens huisconcerten, in herbergen… Vandaar ook dat een beperkt orgel volstaat op ze te kunnen spelen. De concerti zijn rijk aan pakkende melodieën waarvan sommige een glimp van herkenning geven omdat we ze uit andere werken kennen. Zo is het concerto in F, opus 4 nr. 5, gecomponeerd tussen 1735-1736, oorspronkelijk een blokfluitsonate. Het concerto opent met een larghetto van zeer nobele eenvoud en is eigenlijk een improvisatie die onmiddellijk alle aandacht trek