2021VroegerAnecdotesUitDeKinde

Anekdote uit mijn kinderjaren.   Door Maria S.

Het gebeurde 64 jaar geleden, in 1957, ‘toen alles nog zonde was’.

Het was op een mooie wintermorgen. Het had flink gesneeuwd.

Maar als kind vond ik dat geweldig.

Om naar school te gaan deden we ‘s morgens ons botten aan.

Daar aangekomen gingen de boekentassen aan de kant om baantje te kunnen glijden.

Dat was plezant.

De sneeuw werd vlug platgetrapt, en ons baantje werd superglad.

Iedereen was op de been om te glijden één na één.

Het ging zo al een tijdje door. En ieder vond het supertof.

Tot zuster Bernice de koer op kwam en het waagde ons baantje over te steken.

Ik had net een aanloop genomen en begon reeds te glijden.

Maar, o wee! Een botsing was niet meer te vermijden.

Neusdoek en boeken van zuster Bernice vlogen in het rond,

en zij zat terstond met haar kont op de grond.

Dat was ‘t ergste nog nie, … ook haar rok vloog tot boven de knie!

Op de speelplaats viel plots alles stil: alle aandacht ging naar haar blote bil.

Her en der een ingehouden schaterlach bij ‘t schouwspel dat men zag.

Al kwam er heel wat leute bij, ‘t was voor iedereen maar niet voor mij.

Ik stond te beven als een blad om al de schrik die ik toen had.

En de spanning zou nog groeien toen zuster Bertha er zich mee kwam moeien.

Wie ze heeft gekend zal zeker weten, dat ze kinderen kon doen zweten.

Ik kreeg me daar een preek ‘oei, oei’. Om wat ik had gedaan, foei, foei.

Hoe had ik zoiets durven doen? En hoe was ‘t gesteld met mijn fatsoen?

Dat moest ik biechten bij mijnheer Pastoor

en kreeg er zeker een flinke penitentie voor.

Door wat ik schandelijk had bedacht, was de hele bende tot zonde gebracht.

De hemel zou zich nu wel wreken omdat een blote bil al lachend was bekeken.

En of dit vonnis voor mij nog niet genoeg ‘n was,

moest ik de ganse dag nog bij zuster Bernice in de klas.

Dat viel nog mee. Ze heeft verder niet gemord.

Maar einde maand merkte ik het wel aan mijn rapport.

Nadien liep alles weer normaal. Dat is dan ook het eind van mijn verhaal.

Anekdote uit mijn kinderjaren.   Door Renaat V.

Het gebeurde rond het jaar 1945 en was het gevolg van mijn beperkte woordenschat.

Kinderen, die ‘s morgens nuchter naar de mis vertrokken waren, kregen van schoolhoofd meester Louis Heylen de gelegenheid om na de mis hun boterham te komen opeten in de school. In de winter had hij dan zelfs de gekende ronde kachel aangestoken die in het midden van het lokaal stond en met een meterslange zwarte buis naar de schouw liep. Hij had ook de gewoonte om met de aanwezige kinderen te praten, hen iets te vertellen of met hen leerrijke spelletjes te spelen. Zelf vond ik dat heel interessant. En zeker als het iets was waar hoofdrekenen bij te pas kwam. Dan kon ik me goed meten met de jongens van de hogere leerjaren. Maar blijkbaar was mijn woordenschat niet mijn strafste kant.

Eens vertelde hij over mijn grootvader die op zondag in het café van Bet Bos de baard van mannen schoor. Elektrische scheerapparaten bestonden nog niet en hij deed dat met een ‘schaas’ die hij regelmatig eens moest ‘wetten’ of aanscherpen op een leren riem. De baard werd ingezeept en voor tien cent schoor hij die af. Iets wat hij wellicht van zijn ouders had geleerd, die wevers waren en zeker schapen hadden. Het was een belangrijke bijverdienste voor iemand die maar keuterboer was.

Meester Heylen zei toen dat mijn grootvader een barbier was. Maar dat was voor mij een vreemd woord. En zonder rekening te houden met de vertelde context had ik na de klas een eigen verhaal te vertellen. Fier als een gieter kon ik mijn ouders vertellen waar onze familie vandaan kwam. Meester Heylen had het in de school verklapt. Het was zeker dat de ouders van petere Arabieren waren.

Later bleek zelfs dat mijn misverstaan ook nog bij anderen is voorgekomen. Maar dat verhaal laat ik liever door hen zelf vertellen.

Over metsers en vrijmetselaars.  Door Julia B.

Nog een grote zonde was: vrijmetselaar zijn! Die kwamen de hemel niet binnen. De zuster vertelde het in de klas en het trof me diep, want wat deed mijn vader? Hij was metser. Méér nog, een zelfstandig metser! Met schrik bedacht ik wat hem in het hiernamaals wellicht te wachten stond. Lange tijd heb ik vurig voor zijn redding gebeden tot -ik weet niet meer hoe of wanneer - ik mijn ‘dwaling’ inzag. Mijn vader is metser gebleven (en schrijnwerker erbij ). Hij heeft van zijn 14de tot aan zijn dood, toen hij bijna 64 was, ontzettend hard gewerkt en steen op steen gelegd. Hij zal zijn hemel wel verdiend hebben.

Grootmoeders vertelsel

Hoe grootmoeders en moeders in vroegere jaren bij de opvoeding van hun (klein)kinderen het ultra-geloof nog doorgaven. Ons moeder, Leonie V., 1913-2011, leerde dit stichtende gedicht toen ze nog in de lagere school zat, en schreef het toen ze 90-plus was nog helemaal uit het hoofd neer.

Er was ne keer, ik weet niet waar

een knaapje van zes zeven jaar.

Lieftallig was het, goed van hart,

maar ‘t knaapje had een grote smart;

één van zijn beentjes was mismaakt

en door een lammigheid geraakt

zodat het niet alleen kon gaan

maar altijd moest op krukken staan.

 

Eens stond het met een droef gelaat

bij zijn makkers op de straat.

Die juichten met een blij geschal

en speelden met een kegelbal.

Ze dansten, sprongen in het rond

of wat men meest vermakelijk vond.

 

Toen kwam een oude grijze vent,

aan al die kind’ren onbekend,

zich nederzette langs de baan.

Hij was vermoeid van al dat gaan,

zijn voeten waren gans bebloed,

zijn kleding was versleten goed,

zijn ogen stonden blauw en mat,

men zag wel dat hij honger had.

 

Doch geen der bengels stond hem bij,

geen één van hen had medelij

met die arme ouderling.

Ze spotten met de vreemdeling.

Alleen het kreupel knaapje kwam

met ene dikke boterham,

die het de arme schonk zeer mild

opdat z’n honger zij gestild.

 

Die goedheid kreeg weldra haar loon.

Hier wordt d’historie waarlijk schoon.

Terwijl de arme knaap zijn aalmoes gaf

wierp d’oude man zijn vodden af.

Hij werd bekroond met glans en licht,

met stralen rond zijn aangezicht,

en met een vinger van zijn hand,

die schitterde als diamant

raakt hij de knaap en zegt: ‘Voortaan

zult gij niet meer kreupel gaan’.

 

Genezen was die lieve knaap

als loon voor zijne vrome daad.

Die man was Onze-Lieve-Heer.

En ‘t kind gaat thans niet kreupel meer.

Dit heeft grootmoeder mij verteld.

Eén vraag heb ik haar toen nog gesteld:

‘Grootmoeder, weet ge niet gewis

waar die knaap zijn woning is?

Opdat ik hem mijn handje bied.’

Maar dat ‘n wist grootmoeder niet.